Song
Een steengrijze kat liep tussen de bomen door, terwijl haar vleugels langs haar lijf lagen. De kat stond stil, en keek om zich heen. Haar staart zwiepte langzaam heen en weer, terwijl haar nagels uitgestoken waren. Song rook de bosgeur, en een glimlach verscheen op haar bekje. Rustig ging ze zitten, en likte haar poot. De ruwe tong nam veel haar mee. En Song kreeg het haar naar binnen, ze slikte het met moeite door. En stond op, ze liep naar een boom. En sloeg haar grijze vleugels uit, ze strekte die. En vloog op, om in de boom te landen. Toen ze op een stevige tak stond, deed ze de vleugels weer in. En ging zitten, terwijl haar ogen in de verte keken. Was daar vogel? Ze keek nog wat beter, maar de vogel was al weg. Song zuchtte even, en ging maar liggen. De tak schommelde even heen en weer, maar Song bleef erop zitten. Ze sloot haar ogen, en viel al vlug in slaap.
Song hoorde vogelgefluit, en deed haar ogen open. Hoe lang had ze geslapen? Lang? Song keek op, en zuchtte opgelucht. De zon scheen nog steeds hetzelfde voordat ze in slaap viel. Maar opeens hoorde Song weer gefluit. Ze keek op, en zag het vogeltje al vlug. Het was een merel, die blijkbaar een vrouwtje of zo zocht. Song glimlachte. En sprong van de tak, ze viel in een duikvlucht naar beneden. Maar net voor dat ze bij de grond was, vloog ze weer op. En ging de merel achterna. Die haar niet in de gaten had, en op een tak lande. Song ging er naar toe, en toen sloeg ze toe. Ze sloeg de merel tegen de boom. De merel overleefde het niet, en viel naar beneden. Song ging erachter na. En lande naast de dode merel, ze deed haar vleugels weer in. En ging liggen, om te gaan eten. Maar daar kwam ze niet aan toe. Want een geluid klonk in een struik. Song keek op, en keek naar de struik. En de geur van een andere kat kwam haar snuit binnen. Er was iemand. Song stond op, en wachtte af. Terwijl ze haar poot op de merel legde.